Kort verhaal Jakob -NL

Jakob (aartsvader)
 

Jakob, Jacob of Ja'akow (Hebreeuws: יעקב, Arabisch يعقوب Yaʿqūb), later ook Israël genoemd, is in de Tenach en de Bijbel de derde aartsvader, de kleinzoon van Abraham en de zoon van Isaak en Rebekka. Hij is de stamvader van de Israëlieten, waarvan de oorspronkelijke twaalf stammen uit zijn twaalf zoons ontstaan zijn. Later zijn er wat wijzigingen in de stammen geweest, waarbij onder meer de beide zoons van Jozef een eigen stam kregen. Het Bijbelboek Genesis bevat in de hoofdstukken 25-50 Jakobs volledige levensgeschiedenis, met een scherpe karaktertekening. Ook komt hij verschillende malen in de Koran voor.

Levensloop

Jakob was er een van een tweeling, de andere helft was zijn broer Esau, die als eerste ter wereld kwam. Jakob hield bij zijn geboorte de hiel van Esau vast en dat was de reden waarom hij Jakob werd genoemd, wat 'hij volgde' betekent en ook het woord 'hiel' bevat.

Alhoewel Esau als eerstgeborene was voorbestemd om Isaak op te volgen, had God van tevoren reeds meegedeeld dat de zaken anders lagen en Jakob de opvolger moest zijn.

De Bijbel vertelt twee episodes waarin Jakob zich met list de rechten van de eerstgeborene toe-eigende. Na afloop van een jachtpartij waaraan Esau had deelgenomen (Esau was in tegenstelling tot zijn broer een man die van jagen hield, Jakob was meer een huiselijk type), gaf Jakob zijn vermoeide en hongerige broer een kop linzensoep, op voorwaarde dat hij in ruil daarvoor het eerstgeboorterecht kreeg. Esau ging hiermee akkoord.

Later bedroog Jakob zijn slechtziende vader Isaak, door zich, met hulp van zijn moeder Rebekka, met geitenvellen te vermommen en zich uit te geven voor Esau, om zo de zegen te ontvangen die aan de eerstgeborene toekwam. Esau kwam hier later achter en werd zo woedend dat Jakob in allerijl moest vluchten naar zijn oom Laban in Paddan-Aram[1].

Op zijn vlucht had Jakob een droom waarin hij engelen van de aarde via een ladder naar de hemel zag opklimmen en weer afdalen, en waarin God, bovenaan de ladder staande, het land Kanaän aan hem en zijn nageslacht beloofde. Jakob noemde die plek daarom 'Bethel', hetgeen 'Huis van God' betekent

In Mesopotamië trouwde Jakob met Lea, en later met Rachel, beiden dochters van zijn oom Laban. Dit ging echter niet zonder slag of stoot. Hij moest eerst zeven jaar werken voordat hij met Rachel mocht trouwen. Zijn oom bedroog hem echter en liet hem Lea huwen. Laban wenste dat Jakob eerst de bruiloftsweek met Lea zou doorbrengen. Daarna kreeg hij ook Rachel, maar alleen omdat hij zich ertoe verplichtte nog eens zeven jaar voor Laban te werken (Gen.29: 27).

Hierna keerde hij terug naar Kanaän. Aangekomen bij de Jabbok, een zijrivier van de Jordaan, liet Jakob zijn familie en personeel de rivier oversteken. Zelf bleef hij achter om wat zaken te regelen. Ook zag hij ertegenop naar de overkant te gaan, omdat hij daar zijn broer Esau zou treffen en niet wist hoe deze hem zou ontvangen.

 
Gustave Doré: Jakob worstelt met de engel

Jakob bleef daarom 's nachts op de oever achter. Daar vocht hij met een geheimzinnige man, misschien God of een engel. Dat gevecht duurde de hele nacht. Tegen het krieken van de dag liet Jakob, die als overwinnaar uit het gevecht tevoorschijn kwam, de man gaan, op voorwaarde dat hij hem zou zegenen. Aldus geschiedde. De man gaf hem de naam 'Israël', wat 'strijder van God' betekent (Genesis 32). In het vervolg van het verhaal wordt hij afwisselend als Jakob of Israël aangeduid, in tegenstelling tot zijn grootvader Abraham, die, nadat hij een nieuwe naam kreeg, geen enkele keer meer Abram werd genoemd[4].

De vraag is wie deze man was. Een gewoon mens was hij blijkbaar niet, maar wat was hij dan wel? Een christelijke opvatting is dat het of een engel van God is geweest of God Zelf in de zogeheten gedaante van de Engel van de HEER (dat is de Oud-Testamentische verschijning van Jezus Christus).

Het nageslacht van Jakob zou voortaan de naam 'Israël' dragen en daarom Israëlieten worden genoemd.

Met Esau werd uiteindelijk vrede gesloten. Later begroeven Jakob en Esau gezamenlijk hun vader Isaak

Levensloop

Jakob was er een van een tweeling, de andere helft was zijn broer Esau, die als eerste ter wereld kwam. Jakob hield bij zijn geboorte de hiel van Esau vast en dat was de reden waarom hij Jakob werd genoemd, wat 'hij volgde' betekent en ook het woord 'hiel' bevat.

Alhoewel Esau als eerstgeborene was voorbestemd om Isaak op te volgen, had God van tevoren reeds meegedeeld dat de zaken anders lagen en Jakob de opvolger moest zijn.

De Bijbel vertelt twee episodes waarin Jakob zich met list de rechten van de eerstgeborene toe-eigende. Na afloop van een jachtpartij waaraan Esau had deelgenomen (Esau was in tegenstelling tot zijn broer een man die van jagen hield, Jakob was meer een huiselijk type), gaf Jakob zijn vermoeide en hongerige broer een kop linzensoep, op voorwaarde dat hij in ruil daarvoor het eerstgeboorterecht kreeg. Esau ging hiermee akkoord.

Later bedroog Jakob zijn slechtziende vader Isaak, door zich, met hulp van zijn moeder Rebekka, met geitenvellen te vermommen en zich uit te geven voor Esau, om zo de zegen te ontvangen die aan de eerstgeborene toekwam. Esau kwam hier later achter en werd zo woedend dat Jakob in allerijl moest vluchten naar zijn oom Laban in Paddan-Aram[1].

 
Jakobs droom - José de Ribera

Op zijn vlucht had Jakob een droom waarin hij engelen van de aarde via een ladder naar de hemel zag opklimmen en weer afdalen, en waarin God, bovenaan de ladder staande, het land Kanaän aan hem en zijn nageslacht beloofde. Jakob noemde die plek daarom 'Bethel', hetgeen 'Huis van God' betekent[2].

In Mesopotamië trouwde Jakob met Lea, en later met Rachel, beiden dochters van zijn oom Laban. Dit ging echter niet zonder slag of stoot. Hij moest eerst zeven jaar werken voordat hij met Rachel mocht trouwen. Zijn oom bedroog hem echter en liet hem Lea huwen. Laban wenste dat Jakob eerst de bruiloftsweek met Lea zou doorbrengen. Daarna kreeg hij ook Rachel, maar alleen omdat hij zich ertoe verplichtte nog eens zeven jaar voor Laban te werken (Gen.29: 27)[3].

Hierna keerde hij terug naar Kanaän. Aangekomen bij de Jabbok, een zijrivier van de Jordaan, liet Jakob zijn familie en personeel de rivier oversteken. Zelf bleef hij achter om wat zaken te regelen. Ook zag hij ertegenop naar de overkant te gaan, omdat hij daar zijn broer Esau zou treffen en niet wist hoe deze hem zou ontvangen.

 
Gustave Doré: Jakob worstelt met de engel

Jakob bleef daarom 's nachts op de oever achter. Daar vocht hij met een geheimzinnige man, misschien God of een engel. Dat gevecht duurde de hele nacht. Tegen het krieken van de dag liet Jakob, die als overwinnaar uit het gevecht tevoorschijn kwam, de man gaan, op voorwaarde dat hij hem zou zegenen. Aldus geschiedde. De man gaf hem de naam 'Israël', wat 'strijder van God' betekent (Genesis 32). In het vervolg van het verhaal wordt hij afwisselend als Jakob of Israël aangeduid, in tegenstelling tot zijn grootvader Abraham, die, nadat hij een nieuwe naam kreeg, geen enkele keer meer Abram werd genoemd[4].

De vraag is wie deze man was. Een gewoon mens was hij blijkbaar niet, maar wat was hij dan wel? Een christelijke opvatting is dat het of een engel van God is geweest of God Zelf in de zogeheten gedaante van de Engel van de HEER (dat is de Oud-Testamentische verschijning van Jezus Christus).

Het nageslacht van Jakob zou voortaan de naam 'Israël' dragen en daarom Israëlieten worden genoemd.

Met Esau werd uiteindelijk vrede gesloten. Later begroeven Jakob en Esau gezamenlijk hun vader Isaak